De zwanenzang is een metaforische uitdrukking voor een laatste gebaar, inspanning of prestatie vlak voor de dood of pensionering. De uitdrukking verwijst naar een oud geloof dat zwanen vlak voor hun dood een prachtig lied zingen terwijl ze het grootste deel van hun leven zwegen (of juist niet zo muzikaal waren)… wie zou dat zeggen van Schubert en Beethoven!
Schwanengesang, D 957, is een verzameling van 14 liederen die Franz Schubert aan het einde van zijn leven schreef en postuum publiceerde. Schwanengesang wordt gewoonlijk de derde van zijn grote liedcycli genoemd, naast Die Schöne Müllerin en Winterreise. In dit concert horen we de zes liederen op gedichten van Heinrich Heine, in een zeldzame ontmoeting tussen tenor en accordeon!
Beethovens strijkkwartet opus 130, geschreven in 1825, in volslagen doofheid, wordt gekenmerkt door een extreem scala aan karakters en stemmingen, geschreven met een grote innerlijke urgentie die Beethovens muziek aan het eind van zijn leven kenmerkte. De Cavatina, het magische langzame deel van het krachtige, zesdelige strijkkwartet, was een favoriet stuk voor Beethoven zelf: ‘nooit heeft mijn eigen muziek zo’n indruk op me gemaakt…zelfs eraan denken kost me altijd een traan’. De krachtige Grote Fuga, die onmiddellijk volgt, doorbreekt radicaal alle taboes; nooit eerder in de geschiedenis klonk muziek zo extreem en modern. Een visionaire en diep ontroerende zwanenzang van een groot componist.
Franz Schubert (1797-1828) – Schwanengesang D.957, de 6 liederen op gedichten van Heinrich Heine:
8 – Der Atlas (Atlas)
9 – Ihr Bild (Zijn beeld)
10 – Das Fischermädchen (De vissersdochter)
11 – Die Stadt (De stad)
12 – Am Meer (Aan zee)
13 – Der Doppelgänger (De dubbelganger)
Ludwig van Beethoven (1770-1827) – Strijkkwartet nr. 13 in B♭ groot, Op. 130 met de Grosse Fuge Op. 133 (1825)